Таблица наиболее распространенных неправильных глаголов. Lijst van vaak voorgekomen werkwoorden, die uitzonderlijke vormen van verleden tijden hebben
Запишитесь на пробный урок! Пробный урок Войти

Таблица наиболее распространенных неправильных глаголов. Lijst van vaak voorgekomen werkwoorden, die uitzonderlijke vormen van verleden tijden hebben

При образовании множественного числа имперфекта учитывайте правила орфографии.

Исключения указаны в скобках.

Настоящее время Имперфект Перфектное причастие
1. bakken (печь) bakte gebakken
2. beginnen (начинаться) begon begonnen
3. bergen (прятать, беречь) borg geborgen
4. bidden (молиться) bad (мн.ч. baden) gebeden
5. bieden (предлагать) bood geboden
6. binden (связывать) bond gebonden
7. blijken (оказываться) bleek gebleken
8. blijven (оставаться) bleef gebleven
9. braden (жарить) braadde gebraden
10. breken (ломать) brak (мн.ч. braken) gebroken
11. brengen (приносить) bracht gebracht
12. brouwen (варить пиво) brouwde gebrouwen
13. buigen (гнуть) boog gebogen
14. denken (думать) dacht gedacht
15. doen (делать) deed gedaan
16. dragen (носить) droeg (мн.ч. droegen) gedragen
17. dringen (вторгаться) drong gedrongen
18. drinken (пить) dronk gedronken
19. dwingen (заставлять, принуждать) dwong gedwongen
20. eten (есть) at (мн.ч. aten) gegeten
21. gaan (идти) ging gegaan
22. genezen (лечить) genas (мн.ч. genazen) genezen
23. genieten (наслаждаться) genot genoten
24. geven (давать) gaf gegeven
26. glijden (скользить) gleed gegleden
27. hangen (висеть) hing gehangen
28. hebben (иметь) had (мн.ч. hadden) gehad
29. helpen (помогать) hielp geholpen
30. heten (называть) heette geheten
31. houden (держать) hield gehouden
32. kijken (смотреть) keek gekeken
33. kiezen (выбирать) koos gekozen
34. komen (приходить, приезжать) kwam (мн.ч. kwamen) gekomen
35. kopen (покупать) kocht gekocht
36. krijgen (получать) kreeg gekregen
37. kunnen (мочь, уметь) kon (мн.ч. konden) gekund
38. lachen (смеяться) lachte gelachen
39. laden (нагружать) laadde geladen
40. laten (оставлять) liet gelaten
41. lezen (читать) las (мн.ч. lazen) gelezen
42. liegen (лгать) loog gelogen
43. liggen (лежать) lag (мн.ч. lagen) gelegen
44. lijden (страдать) leed geleden
45. lijken (казаться, быть похожим) leek geleken
46. lopen (ходить, бегать) liep gelopen
47. meten (измерять) mat (мн.ч. maten) gemeten
48. mogen (мочь, сметь) mocht gemogen
49. moeten (долженствовать) moest gemoeten
50. nemen (брать) nam (мн.ч. namen) genomen
51. prijzen (ценить) prees geprezen
52. raden (советовать) ried, raadde geraden
53. roepen (звать) riep geroepen
54. ruiken (пахнуть, нюхать) rook geroken
55. scheiden (разделять, разводить) scheidde gescheiden
56. schieten (стрелять) schoot geschoten
57. schijnen (светить, казаться) scheen geschenen
58. slaan (бить) sloeg geslagen
59. slapen (спать) sliep geslapen
60. sluiten (закрывать, заключать) sloot gesloten
61. spreken (разговаривать) sprak (мн.ч. spraken) gesproken
62. staan (стоять) stond gestaan
63. stelen (воровать) stal (мн.ч. stalen) gestolen
64. sterven (умирать) stierf gestorven
65. stijgen (подниматься) steeg gestegen
66. treden (вступать) trad (мн.ч. traden) getreden
67. treffen (попадать) trof getroffen
68. vallen (падать) viel gevallen
69. vangen (ловить) ving gevangen
70. verdwijnen (исчезать) verdween verdwenen
71. verliezen (терять) verloor verloren
72. vinden (находить) vond gevonden
73. vliegen (лететь) vloog gevlogen
74. vouwen (складывать) vouwde gevouwen
75. vragen (спрашивать) vroeg gevraagd
76. vriezen (замораживать, замерзнуть) vroor gevroren
77. wassen (мыть, стирать) waste gewassen
78. wassen (расти) wies (мн.ч. wiesen) gewassen
79. weten (знать) wist geweten
80. werpen (бросать) wierp geworpen
81. willen (хотеть) wilde gewild
82. worden (становиться) werd geworden
83. wreken (мстить) wreekte gewroken
84. zeggen (сказать) zei (мн.ч. zeiden) gezegd
85. zijn (быть) was (мн.ч. waren) geweest
86. zingen (петь) zong gezongen
87. zitten (сидеть) zat (мн.ч. zaten) gezeten
88. zoeken (искать) zocht gezocht
89. zouten (солить) zoutte gezouten
90. zwemmen (плавать) zwom gezwommen