Прошедшее время в нидерландском языке



Listen to the audio lesson with additional explanations

Вот и остались в прошлом предыдущие 6 уроков. Сегодня нам с Вами предстоит рассмотреть последнюю важную тему в голландском языке и поставить жирную точку на данном этапе в изучении голландского языка.

Сегодня в уроке прошедшее время или как сказать:

Я был вчера в Амстердаме.
Пару дней назад я купила себе новые туфельки.
Неделю назад я приехал из Парижа.

и самое приятное:

Я выучил базовый голландский язык!

Прошедшее время состоит из двух частей:

вспомогательный глагол hebben или zijn + сам глагол в прошедшем времени

Ik werk vandaag. — Я сегодня работаю.	Ik heb gisteren gewerkt. — Я вчера работал.
Jij / U werkt vandaag.	Jij / U hebt gisteren gewerkt.
Hij / zij / het werkt vandaag.	Hij / zij / het heeft gisteren gewerkt.
Wij werken vandaag.	Wij hebben gisteren gewerkt.
Jullie werken vandaag.	Jullie hebben gisteren gewerkt.
Zij werken vandaag.	Zij hebben gisteren gewerkt.

Для большинства глаголов прошедшее время образуется следующим образом:

к основе глагола добавляется приставка ge-,
а вместо окончания -en добавляется -t (после f, k, p, s, ch)
или -d (после всех остальных букв)

werken (работать) = ge + werk +t

Jij werkt veel vandaag. — Jij hebt gisteren veel gewerkt. (gisteren — вчера)

tekenen (рисовать) = ge + teken + d

Hij tekent het beeld. — Hij heeft het beeld getekend. (tekenen — рисовать, het beeld — картина)

Есть в голландском языке глаголы, которые образуют форму прошедшего времени только прибавлением приставки ge-. Например:

komen (приходить) = gekomen
zien (видеть) = gezien
slapen (спать) = geslapen

Их формы нужно подсматривать в таблице глаголов. Со временем и с упражнениями эти формы запомнятся без проблем.

Listen to the audio lesson with additional explanations

Некоторые глаголы требуют в качестве вспомогательного глагола глагол zijn.

В основном, это глаголы, связанные с перемещением в пространстве:

rijden — ехать на машине
gaan — идти
lopen — идти пешком
komen — приходить
vliegen — лететь (с обязательным указанием направления движения)

сменой состояния:

wakker worden — просыпаться
in slaap vallen — засыпать
groeien — расти
overlijden — умирать

а также:

zijn — быть
blijven — оставаться
beginnen — начинаться
lukken — удаваться

Ik ga naar Amsterdam. — Я еду в Амстердам.	Ik ben gisteren naar Amsterdam gegaan. — Я приехал вчера в Амстердам.
Jij / U gaat naar Amsterdam.	Jij / U bent gisteren naar Amsterdam gegaan.
Hij / zij / het gaat naar Amsterdam.	Hij / zij / het is gisteren naar Amsterdam gegaan.
Wij gaan naar Amsterdam.	Wij zijn gisteren naar Amsterdam gegaan.
Jullie gaan naar Amsterdam.	Jullie zijn gisteren naar Amsterdam gegaan.
Zij gaan naar Amsterdam.	Zij zijn gisteren naar Amsterdam gegaan.

Вот и все!

Вы отлично потрудились! За 7 уроков Вы выучили то, что на обычных курсах будут учить минимум полгода.

Если Вы выучили все слова, разобрались со всеми конструкциями и начали применять полученные знания в разговоре, Вас можно только поздравить — отличный базовый голландский язык у Вас в кармане! Дальше только дело практики, постоянного применения языка в своей жизни, доучивание новых тем и слов по мере необходимости.

Я желаю Вам удачи, успехов и достижения всех Целей, которые связаны с голландским языком.

Would you like to talk on the basis of this lesson and bring theory into practice?

Yes, I would like to start talking

Exercises

Exercise №1

Напишите предложения в прошедшем времени

Wat heb je in het weekend gedaan?

Een beetje werken. (een beetje – немного)
Ik een beetje .
Alle schoenen poetsen. (alle – все; schoenen – туфли; poetsen – чистить)
Ik alle schoenen .
Met mijn hond wandelen. (met mijn hond – с моей собакой; wandelen – гулять)
Ik met mijn hond .
Het regent. (het regent – идет дождь)
Het .
Daarom maai ik het grass niet. (daarom – поэтому; maaien – косить; het grass – трава)
Daarom ik het gras niet .
En mijn broer opent zijn restaurant dit weekend. (mijn broer – мой брат; zijn restaurant – ресторан; dit weekend – на этих выходных)
En mijn broer dit weekend zijn restaurant .

Прослушать ответы

Exercise №2

Напишите предложения в прошедшем времени

Ik, fietsen, gisteren. (fietsen – кататься на велосипеде)
Ik gisteren .
Hij, tekenen, haar portret, voor haar verjaardag. (tekenen – рисовать; haar portret – ее портрет; voor haar verjaardag – на ее день рождения)
Hij haar portret voor haar verjaardag .
Jij, deze jurk, zelf, naaien? (deze jurk – это платье; zelf – сама; naaien – шить)
jij deze jurk zelf ?
Deze sokken, zijn oma, breien. (deze sokken – эти носки; zijn oma – его бабушка; breien – вязать)
Deze sokken zijn oma .
Jullie, al jaren, niet, voetballen. (al jaren – уже много лет; voetballen – играть в футбол)
Jullie al jaren niet .

Прослушать ответы

2 out 4

Exercise №3

Поставьте предложения в прошедшее время и переведите

Jij loopt naar school. (lopen – gelopen – идти пешком; naar – в (направление движения), school – школа)
Jij naar school .
Het lukt me niet. (het – это; lukken – gelukt – получаться; me – у меня)
Het me niet .
We zijn trots op haar. (trots op zijn – geweest – гордиться; haar – ею)
Wij trots op haar .
Ik blijf thuis. (blijven – gebleven – оставаться)
Ik thuis .
Ik word wakker. (wakker worden – geworden – просыпаться)
Ik wakker .
Hij groeit 3 cm per maand. (groeien – gegroeid – расти; per maand – в месяц)
Hij 3 cm per maand .
De les begint om 8 uur. (de les – урок; beginnen – begonnen – начинаться)
De les om 8 uur .
Hij gaat naar Italie. (gaan – gegaan – ехать; Italie – Италия)
Hij naar Italie .

Прослушать ответы

3 out 4

Exercise №4

Поставьте предложения в прошедшее время

Dat is genoeg. (genoeg – достаточно; zijn – geweest)
Dat genoeg .
Waar blijf je nou? (nou – теперь; blijven – gebleven)
Waar je nou ?
Wij gaan naar huis. (gaan – gegaan)
Wij naar huis .
De gasten komen vandaag. (komen – gekomen)
De gasten gisteren .
Het feest begint over een uur. (over een uur – через час; beginnen – begonnen)
Het feest over een uur .
Het lukt ons om op tijd thuis te zijn. (lukken – gelukt)
Het ons om op tijd thuis te zijn.
Wat gebeurt er nou? (gebeuren – gebeurd)
Wat er nou ?
Iedereen is er al. (iedereen – все; er – там; al – уже; zijn – geweest)
Iedereen er al .