Повелительное наклонение в нидерландском. Imperatief
Запишитесь на пробный урок! Пробный урок Войти

Повелительное наклонение в нидерландском. Imperatief

В отличие от русского, в голландском языке в основном используется только одна форма повелительного наклонения, общая для единственного и множественного числа. Она совпадает с основой слова:

Kijk!Смотри! Смотрите!
Zeg!Скажи! Скажите!

Вежливая форма на -t c местоимением u употребляется довольно редко:

Kijkt u! Zegt u!Посмотрите! Скажите!

Не забывайте учитывать правила орфографии

Повелительное наклонение от zijn (быть) образуется особым образом:

Wees!Будь!
Weest u!Будьте!

Например:

Wees gezond! — Будь здоров!
Weest u gezond! — Будьте здоровы!

После глагола в повелительном наклонении часто используется одна или даже сразу несколько частиц: maar, eens (‘s), even (eventjes). На русский язык все они переводятся как частица -ка!

Kijk maar!
Kijk eens (‘s)!
Kijk even (eventjes)!
Kijk maar eens!
Kijk maar even!
Kijk eens even (eventjes)!
Kijk maar eens even (eventjes)!
Посмотри-ка!

Частицы обычно ставятся после дополнения и / или обстоятельства:

Neem dit boek nu maar!Возьми-ка эту книгу сейчас! (dit boek — дополнение, nu — обстоятельство)

Упражнения

Упражнение №1

Впишите в ячейки глаголы в правильной форме

  1. Дай мне ту ручку! me die pen! (geven – давать; die pen – эта ручка)
  2. Напиши-ка ему побыстрее! hem sneller maar even! (schrijven – писать; sneller – (по)быстрее)
  3. Поспеши, мы не можем опаздывать. , we mogen niet te laat komen. (mogen – мочь, иметь право; te laat komen – опаздывать)
  4. Возьми чемодан, он стоит под лестницей. de koffer, hij staat onder de trap. (pakken – разговорн. брать; de koffer – чемодан; staan – стоять; onder de trap – под лестницей)
  5. Прочитайте-ка это интересное письмо! deze interessante brief maar! (lezen – читать; deze brief – это письмо; interessant – интересный)
  6. Ты простужен, прими это лекарство! Je bent verkouden, dit medicijn in! (verkouden – простужен; innemen – принимать; dit medicijn – это лекарство)
  7. Выходи вовремя из офиса! het kantoor op tijd ! (uitkomen – выходить; op tijd – вовремя)
  8. Никогда не ешь пальцами! nooit met je vingers! (eten – есть. nooit – никогда; de vinger – палец)
  9. Передавай привет твоей бабушке! de groeten aan je oma! (de groeten doen aan – передавать привет; de oma – бабушка)
  10. Купи лекарство от головной боли! het medicijn tegen de hoofdpijn! (kopen – покупать; tegen de hoofdpijn – от головной боли)
  11. Спроси его о его успехах! hem over zijn successen! (vragen – спрашивать; het success – успех)
  12. Не молчи, ответь что-нибудь! niet, iets! (zwijgen – молчать; antwoorden – отвечать; iets – что-нибудь)
  13. Вставайте, мы должны уходить! , we moeten weggaan! (opstaan – вставать; weggaan – уходить)
  14. Входи же, мы тебя ждем. toch , we wachten op je. (binnenkomen – входить; toch – же; wachten op – ждать)
  15. Выброси-ка эту газету, она уже старая. deze krant even , hij is al oud. (wegwerpen – выбрасывать; deze krant – эта газета; al – уже; oud – старый)
  16. Что ты сказал? Повтори (это), пожалуйста. Wat heb je gezegd? het, alsjeblieft. (zeggen – говорить; herhalen – повторять; alsjeblieft – пожалуйста)
  17. Назови свою фамилию и имя! je naam en voornaam! (noemen – называть; de naam – фамилия; de voornaam – имя)
  18. Уходите, вы мне мешаете. , jullie storen me. (storen – мешать)
  19. Не скучай без меня, я скоро вернусь. niet zonder me, ik kom spoedig terug. (zich vervelen – скучать; zonder – без; spoedig – скоро; terugkomen – возвращаться)
  20. Добрый день, садитесь, пожалуйста. Goedendag, u zitten, astublieft. (goeden dag – добрый день; gaan zitten – садиться; astublieft – пожалуйста (вежливая форма)
  21. Позвони-ка ей, она уже дома. haar maar , ze is al thuis. (opbellen – звонить по телефону; al – уже; thuis – дома)
  22. Не смейся, это важно. niet, het is van belang. (lachen – смеяться; het is van belang – это важно).
  23. Завтракайте без меня, я, к сожалению, приду позже. zonder me, ik kom helaas later. (ontbijten – завтракать; helaas – к сожалению; later – позже)
  24. Не вспоминай о ней, она тебя забыла. aan haar niet, ze heeft je vergeten. (zich herinneren aan – вспоминать; vergeten – забывать)
  25. Не плачь, твой телефон не сломан. , je telefoon is niet kapot. (huilen – плакать; kapot – сломанный)

Упражнение №2

Впишите перевод слова или словосочетания

  1. Geef me !
  2. Schrijf hem maar even!
  3. Spoed je, we niet .
  4. Pak , hij staat .
  5. Lees maar!
  6. Je bent , neem in!
  7. Kom uit!
  8. Eet nooit !
  9. Doe de groeten aan !
  10. Koop het medicijn !
  11. Vraag hem !
  12. Zwijg niet, antwoord !
  13. Sta op, we !
  14. Kom binnen, we op je.
  15. Werp even weg, hij is al .
  16. Wat je ? Herhaal het, .
  17. Noem en !
  18. Ga weg, jullie me.
  19. Verveel je niet , ik kom terug.
  20. , gaat u zitten, .
  21. Bel haar maar op, ze is .
  22. Lach niet, .
  23. Ontbijt zonder me, ik kom .
  24. Herinner je aan haar niet, ze je .
  25. Huil niet, is niet .

Упражнение №3

Переведите с русского на голландский

  1. Дай мне ту ручку! (geven — давать, die pen — эта ручка)
  2. Напиши-ка ему побыстрее! (schrijven — писать, sneller — (по)быстрее)
  3. Поспеши, мы не можем опаздывать. (mogen — мочь, иметь право, te laat komen — опаздывать)
  4. Возьми чемодан, он стоит под лестницей. (pakken — разговорн. брать, de koffer — чемодан, staan — стоять, onder de trap — под лестницей)
  5. Прочитайте-ка это интересное письмо! (lezen — читать, deze brief — это письмо, interessant — интересный)
  6. Ты простужен, прими это лекарство! (verkouden — простужен, innemen — принимать, dit medicijn — это лекарство)
  7. Выходи вовремя из офиса! (uitkomen — выходить, op tijd — вовремя)
  8. Никогда не ешь пальцами! (eten — есть. nooit — никогда, de vinger — палец)
  9. Передавай привет твоей бабушке! (de groeten doen aan — передавать привет, de oma — бабушка)
  10. Купи лекарство от головной боли! (kopen — покупать, tegen de hoofdpijn — от головной боли)
  11. Спроси его о его успехах! (vragen — спрашивать, het success — успех)
  12. Не молчи, ответь что-нибудь! (zwijgen — молчать, antwoorden — отвечать, iets — что-нибудь)
  13. Вставайте, мы должны уходить! (opstaan — вставать, weggaan — уходить)
  14. Входи же, мы тебя ждем. (binnenkomen — входить, toch — же, wachten op — ждать)
  15. Выброси-ка эту газету, она уже старая. (wegwerpen — выбрасывать, deze krant — эта газета, al — уже, oud — старый)
  16. Что ты сказал? Повтори (это), пожалуйста. (zeggen — говорить, herhalen — повторять, alsjeblieft — пожалуйста)
  17. Назови свою фамилию и имя! (noemen — называть, de naam — фамилия, de voornaam — имя
  18. Уходите, вы мне мешаете. (storen — мешать)
  19. Не скучай без меня, я скоро вернусь. (zich vervelen — скучать, zonder — без, spoedig — скоро, terugkomen — возвращаться).
  20. Добрый день, садитесь, пожалуйста. (goeden dag — добрый день, gaan zitten — садиться, astublieft — пожалуйста (вежливая форма)
  21. Позвони-ка ей, она уже дома. (opbellen — звонить по телефону, al — уже, thuis — дома)
  22. Не смейся, это важно. (lachen — смеяться, het is van belang — это важно).
  23. Завтракайте без меня, я, к сожалению, приду позже. (ontbijten — завтракать, helaas — к сожалению, later — позже)
  24. Не вспоминай о ней, она тебя забыла. (zich herinneren aan — вспоминать, vergeten — забывать)
  25. Не плачь, твой телефон не сломан. (huilen — плакать, kapot — сломанный)
  1. Geef me die pen!
  2. Schrijf hem sneller maar even!
  3. Spoed je, we mogen niet te laat komen.
  4. Pak de koffer, hij staat onder de trap.
  5. Lees deze interessante brief maar!
  6. Je bent verkouden, neem dit medicijn in!
  7. Kom het kantoor op tijd uit!
  8. Eet nooit met je vingers!
  9. Doe de groeten aan je oma!
  10. Koop het medicijn tegen de hoofdpijn!
  11. Vraag hem over zijn successen!
  12. Zwijg niet, antwoord iets!
  13. Sta op, we moeten weggaan!
  14. Kom toch binnen, we wachten op je.
  15. Werp deze krant even weg, hij is al oud.
  16. Wat heb je gezegd? Herhaal het, alsjeblieft.
  17. Noem je naam en voornaam!
  18. Ga weg, jullie storen me.
  19. Verveel je niet zonder me, ik kom spoedig terug.
  20. Goedendag, gaat u zitten, astublieft.
  21. Bel haar maar op, ze is al thuis.
  22. Lach niet, het is van belang.
  23. Ontbijt zonder me, ik kom helaas later.
  24. Herinner je aan haar niet, ze heeft je vergeten.
  25. Huil niet, je telefoon is niet kapot.
  1. Geef me die pen!
  2. Schrijf hem sneller maar even!
  3. Spoed je, we mogen niet te laat komen.
  4. Pak de koffer, hij staat onder de trap.
  5. Lees deze interessante brief maar!
  6. Je bent verkouden, neem dit medicijn in!
  7. Kom het kantoor op tijd uit!
  8. Eet nooit met je vingers!
  9. Doe de groeten aan je oma!
  10. Koop het medicijn tegen de hoofdpijn!
  11. Vraag hem over zijn successen!
  12. Zwijg niet, antwoord iets!
  13. Sta op, we moeten weggaan!
  14. Kom toch binnen, we wachten op je.
  15. Werp deze krant even weg, hij is al oud.
  16. Wat heb je gezegd? Herhaal het, alsjeblieft.
  17. Noem je naam en voornaam!
  18. Ga weg, jullie storen me.
  19. Verveel je niet zonder me, ik kom spoedig terug.
  20. Goedendag, gaat u zitten, astublieft.
  21. Bel haar maar op, ze is al thuis.
  22. Lach niet, het is van belang.
  23. Ontbijt zonder me, ik kom helaas later.
  24. Herinner je aan haar niet, ze heeft je vergeten.
  25. Huil niet, je telefoon is niet kapot.
  1. Geef me die pen!
  2. Schrijf hem sneller maar even!
  3. Spoed je, we mogen niet te laat komen.
  4. Pak de koffer, hij staat onder de trap.
  5. Lees deze interessante brief maar!
  6. Je bent verkouden, neem dit medicijn in!
  7. Kom het kantoor op tijd uit!
  8. Eet nooit met je vingers!
  9. Doe de groeten aan je oma!
  10. Koop het medicijn tegen de hoofdpijn!
  11. Vraag hem over zijn successen!
  12. Zwijg niet, antwoord iets!
  13. Sta op, we moeten weggaan!
  14. Kom toch binnen, we wachten op je.
  15. Werp deze krant even weg, hij is al oud.
  16. Wat heb je gezegd? Herhaal het, alsjeblieft.
  17. Noem je naam en voornaam!
  18. Ga weg, jullie storen me.
  19. Verveel je niet zonder me, ik kom spoedig terug.
  20. Goedendag, gaat u zitten, astublieft.
  21. Bel haar maar op, ze is al thuis.
  22. Lach niet, het is van belang.
  23. Ontbijt zonder me, ik kom helaas later.
  24. Herinner je aan haar niet, ze heeft je vergeten.
  25. Huil niet, je telefoon is niet kapot.